De wielerfans in de “feed zone”
Als liefhebber van het wielrennen kijk ik regelmatig wedstrijden op tv en, omdat ik reportages heel soms vanaf het begin kijk, vanaf 120 kilometer voor het einde, wanneer er nooit veel gebeurt, heb ik alle tijd om ook de randverschijnselen te bestuderen. Soms zie je dan weerkerende patronen. Neem bijvoorbeeld het volgende: Telkens als het peloton door een dorp rijdt, vliegt er bij milde of heftige concentraties van publiek wel eens een voorwerp door de lucht, waarop vervolgens zich iemand uit de mensenmassa losmaakt, er achteraan holt, met een snoekduik zich het kleinood toe-eigent en intens tevreden zijn plek tussen de toeschouwers weer inneemt.
Het kostte me niet lang om er achter te komen dat de niet-geïdentificeerde vliegende objecten afgedankte drinkbussen van wielrenners betroffen. En in een flits zag ik het voor me: ‘fashionably’ losjes aan de kant van de weg staan, semi-ontspannen, de bidon van Peter Sagan naast me neer zien ploffen, en die dan als relikwie op in de studeerkamer zetten: ja, dat zag ik wel zitten. Dus, ik plannen maken om een world-tour koers te gaan bezoeken.
De eerste profkoers op het programma was de Eneco toer, die in de vijfde etappe door Zuid-Limburg zou gaan. Ik op de bewuste dag naar het dorp Voerendaal getogen waar de bevoorrading zou plaatsvinden. Het was een warme, zomerse dag in augustus. Eenmaal aangekomen in Voerendaal laadde ik mijn racefiets uit de auto en ging eerst kijken of ik sowieso op de goede plek was beland. Dat was ik: Langs een provinciale weg zag ik aan weerskanten een bonte schakering staan van auto’s met fietsen op het dak. Personeel met shirts in dezelfde kleuren als de auto, waren bezig koelboxen uit te laden en linnen tasjes te vullen met allerlei materiaal. Ik zat goed, dat was duidelijk, maar wat was een goede plek om mij te installeren?
Na wat heen en weer fietsen, had ik het gezien: 1 kilometer na de bevoorradingszone was een stuk weg net buiten Voerendaal met een brede berm, daar zou ik in het zonnetje de renners opwachten. Ik legde mijn fiets neer, installeerde me in het gras en luisterde in de zon naar muziek. Ik fantaseerde dat ik als eenzame toeschouwer bedolven zou worden onder de overbodige ballast van wielrenners met hopelijk memorabilia van mijn helden. Het was een half uur voor de passage van de renners en wat zich in die tijdspanne als schouwspel aan mijn ogen ontvouwde blijft me tot op de dag van vandaag verbazen.
Ik zit nog maar net 5 minuten, of op 25 meter van mij vandaan stopt een oude Opel. Een man laadt een mountainbike uit, kijkt argwanend naar mij en begint langzaam heen en weer te fietsen. Het tafereel herhaalt zich aan de overkant van de weg: een jong stel parkeert hun auto aan de kant van de weg, haalt een racefiets van een drager begint ook langzaam heen en weer begint te fietsen in een straal van 25 meter rond de auto. Het wordt nog gekker: vlak voor de passage van het peloton komt een zwarte bestelwagen op hoge snelheid aangereden die met gierende remmen tegenover mij in de berm tot stilstand komt. Een graatmagere jongen van rond de 15 jaar stapt uit en loopt naar de achterkant van de bestelwagen. De achterdeuren van de auto vliegen open, een oude man springt eruit, en laadt een degelijke Union fiets uit. De magere jongen klimt erop en ook hij begint, enigszins gespannen, heen en weer te fietsen.
Hoe bizar! In een kwartier hebben over een lengte van een halve kilometer tientallen toeschouwers bezit genomen van de berm, ieder heeft een onzichtbaar territorium afgepaald en nu observeren ze elkaar op een manier die bij de grens tussen Noord- en Zuid-Korea niet zou misstaan.
Intussen zijn de eerste verkeersregelaars en agenten op motoren gepasseerd, en verschijnt plots om de bocht een Volvo met daarop het bord Koers. De eerder genoemde toeschouwers beginnen nog driftiger heen en weer te fietsen, elkaar nog argwanender observerend. Het zijn net cirkelende gieren rondom een kadaver.
En ik maar denken dat ik een exotische uitzondering ben, maar ik zit ineens met een merkwaardig soort medemens dat onuitgesproken een gemeenschappelijk doel heeft: wielerparafernalia verzamelen. Het is een type toeschouwer die ik meteen tot bidongroupies doop, het soort mensen dat je alleen in Man bijt hond verwacht tegen te komen.
Dan is het zover… Het peloton komt om de bocht. Toch altijd magistraal om te zien, dat kleurrijke lint dat met hoge snelheid toekomt, met dat intimiderende geruis van de wielen. Heerlijk.
Intussen rijdt aan de overkant de spichtige jongen in vliegende vaart de licht dalende weg af, remt zo hard dat zijn Union scheef komt te staan, pakt iets uit het gras en stopt het onder zijn shirt. Ook aan mijn kant van de weg wordt door diverse mensen heen en weer gerend en “geoogst”. En ik? Ik blijf stokstijf op mijn plekje staan, want in mijn onnozele arrogantie denk ik dat de wielrenners wel naar mij toekomen in plaats van dat ik achter de wielrenners aan moet. Maar dat gebeurt niet en ik blijf met lege handen achter. En zo is de voorstelling vooraf van een gebeurtenis toch weer totaal anders dan de gebeurtenis zelf.
Ik geef het op en terwijl ik onverrichterzake hoofdschuddend van de verbijstering naar mijn auto fiets, schudt aan de overkant van de weg de spichtige jongen de ene na de andere drinkbus leeg…